Vallei Oude Mandel

Vallei van de Oude Mandel

Algemeen

Ten Zuiden van de dorpskom van Dentergem ligt de vallei van de Oude Mandelbeek. Aan weerszijden van de beek, over de provinciegrens heen, liggen natte weilanden met een hoge natuurwaarde. Het gaat hem over overstroombare gebieden die deels als grasland  en als hooiland in gebruik zijn. Op de natste plaatsen vinden we populierenbosjes terug en verruigde (niet meer gebruikte) stukken grasland. In deze vallei heeft Natuurpunt De Torenvalk 2 bosjes in beheer: het Kapittelbos en het Casinobos. Op grondgebied Oost-Vlaanderen heeft Natuurpunt Deinze heel wat meer gronden in beheer. Het is er heerlijk wandelen.

De Kapittelmeersen en de Kapittelstraat hebben hun naam te danken aan hun vorige eigenaars.  Het Capittelstraetken (lengte 1443 m) wordt al vermeld in 1652 en verwijst naar het Kapittel van Doornik, één van de drie grote heerlijkheden in Dentergem (naast Dentergem zelf en Oude Walle).  Het Kapittel bezat ca. 120 bunder (zowat 170  ha) rentegrond en ca. 26 bunder (bijna 36  ha) leengrond in Dentergem en deze partijen waren deels oostwaarts gelegen van de Gottemstraat, richting Wontergem.  Nogal wat stukken grond lagen hier ten noorden en ten zuiden van de weg die daardoor, logischerwijze, de naam Kapittelstraat kreeg.  In 1820 wordt er gesproken van het Capittelstraetjen ofte Meersch-straetjen.  De naam ‘Meers(ch)straat’ wordt nog steeds door veel Dentergemnarengebruikt en verwijst naar de vele weiden aan de zuidkant van de straat.  Ook ‘de Fabriekstraat’ komt wel eens ter sprake.  Op 4 april 1922 richtte het textielbedrijf Abbeloos, bij monde van directeur Stepman, een schrijven aan het schepencollege met de mededeling ‘quelques maisons ouvrières’ in de Kapittelstraat te zullen bouwen.De lange rij nagenoeg identieke fabriekshuizen  is, gebouwd op de valleirand van de beek en was bestemd voor de wevers, (garen)ververs, boomaandraaiers, pappers, garentwijnders, spoel(inlegg)ers, aanbinders en meestergasten, allen werknemers van de weverij Abbeloos en is in het sappig Dentergems dorpsdialect nog steeds gekend als ‘de roodde’ (lange rij).

Vanaf de valleirand of talud, waarop meestal de wegen werden aangelegd-want daar kende men geen overstromingen in de winter- wandelen we langs de Oude Mandelbeek en hebben we een mooi zicht op haar prachtige en brede vallei.  Hier zijn nog relatief ongeschonden natte meersen met een kleinschalig patroon van grachtjes, knotbomen en verspreide punt- en lijnvormige kleine landschapselementen zoals poelen, hagen, houtkanten en bosjes. In april bloeien hier nog rijkelijk de pinksterbloemen, ook watermunt, valeriaan, wolfspoot en gele lis groeien nog in de vochtige afwateringsgrachten die haaks op de beek liggen. Bij hoge waterstanden na overvloedige regenval durft de beek hier nog wel eens buiten haar oevers treden.  Het overtollige hemelwater kan hier zoals eeuwen tevoren zich vrij over de enorme vallei gaan verspreiden.  De meegevoerde sedimenten worden dan afgezet op de wei-en hooilanden, een eeuwenlang proces dat er voor gezorgd heeft dat deze meersen zo vruchtbaar zijn. Positief ook voor het verspreiden van zaden en vissen in de naburige poelen.

Het Kapittelbosje (nu in beheer van Natuurpunt De Torenvalk) werd meer dan 100 jaar geleden aangeplant in de vochtige meersen langs de Oude Mandelbeek.  Oorspronkelijk werd het bosje beheerd als elzenhakhoutbos. Later werden er populieren in geplant.  In de natuurlijke struik en kruidlaag groeien tal van vochtminnende bosplanten. Nu is het beheer gericht op het verhogen van de natuurwaarden.  In de drogere randzone werden de kaprijpe populieren geveld en vervangen door inheemse bomen en struiken.  In de natste delen liet men de door storm omgevallen of scheefgewaaide stammen bewust met rust om twee redenen: rooiing zou hier de bosbodem té sterk verstoord hebben  en het aanwezige dood hout brengt heel veel nieuw leven in het bos.  Men laat de natuur zijn werk doen: de paddenstoelen en de wriemelbeestjes zullen de stammen met de tijd geleidelijk aan opruimen.  Ondertussen zijn het ook nestgelegenheden voor holenbroeders en voedselvoorraden voor vogels, insecten en ander klein grut.  Aan de westzijde van het Kapittelbosje werd ter gelegenheid van de ruilverkaveling van 1997 een rietveld aangelegd voor de zuivering van het afvalwater van de nabijgelegen woningen.  Hoewel bewezen is dat dergelijk natuurlijk waterzuiveringssysteem heel goed werkt, werd jammer genoeg elk periodiek onderhoud achterwege gelaten en is de verbossing van het rietveld al goed aan de gang. We genieten nog eens van de enorm brede vallei van de Oude Mandelbeek.  Het relatief kleine beekje doet vermoeden dat hier ooit een veel grotere stroom moet gepasseerd zijn. Dit is ook te zien aan de ver uiteen liggende valleiranden die ook hier en daar beplant werden om erosie door afspoelend water van de vruchtbare hogere akkers tegen te gaan.

Die ruilverkaveling van Wontergem, de eerste in de nieuwe stijl, had niet alleen de bedoeling om de landbouwkavels van boeren te ruilen zodat ze dichter bij het betreffende erf lagen; maar schonk ook aandacht aan diverse andere aspecten van het landschap.  De waterhuishouding van het ruilverkavelingsgebied, dat 1500 ha besloeg werd onder de loep genomen en er werden verschillende kleinschalige waterzuiveringen aangelegd, die moesten dienen voor het zuiveren van afvalwater van afgelegen woonkernen.  Ook denatuur en landschappelijke waarden kregen een duwtje in de rug: er werden verscheidene hagen en bomenrijen geplant, bosjes werden hersteld,poelen gegraven, kortom het landschap kreeg een nieuwe aankleding.  Ook de archeologische sites werden in kaart gebracht en gevrijwaard van verdere destructie.  Tenslotte kreeg de burger er ook een mooi pakket aan wandel- en fietspaden bij.  Diverse kerkwegels werden opgewaardeerd, ook nieuwe landelijke paadjes werden aangelegd in doorgroeitegels ten behoeve van de recreatie.

ARCHEOLOGIE AAN DE OUDE MANDELBEEK, ERFGOED OM TE KOESTEREN

In de vallei van de Oude Mandelbeek nabij de samenvloeiing met de Vondelbeek lag op de linkeroever van de Oude Mandel op een zogenaamde ‘donk’ de hoeve ‘Groot Terdonck’. Vroeger moet dit samen met ‘Klein Terdonck’ één uitbating geweest zijn en deze hoeve had een dubbele concentrische omwalling in acht-vorm.  Deze hoeve is reeds getekend op de Ferraris kaart (kabinetskaart ten tijde van de Oostenrijkse overheersing).  Van iets latere datum dan de echte kasteelmottes met opperhof en neerhof zijn de hoeves met walgracht zoals deze.  Dit is een laat middeleeuws en courant fenomeen toen de feodale adel aan invloed begon te verliezen.  Deze constructies werden dan ook eerder als statussymbool dan wel als echt verdedigingsmiddel aangelegd door de vrije onafhankelijke boeren.  Deze hoeven waren versterkte hoeves en gebouwd op een kunstmatig verhoogd plateau, een middeleeuwse motte (aarden heuvel) omringd door één of meerdere grachten.  Sommige van deze hoeves waren de zetel van kleine heerlijkheden uit het Middeleeuwse feodale stelsel en de heer of zelfs de pachter had veel macht.    De hoeve ‘Groot Terdonck’ was afhankelijk van het leenhof van Nevele en was in het bezit van de familie ‘de Gendt’ van af de 15de tot de 18de eeuw.  Deze heerlijkheid omvatte 36 bunder en strekte zich verder uit tot in Markegem, Dentergem, Rozebeke, Vinkt, Wakken en Gottem en bezat een eigen baljuw en schepenbank met zeven schepenen.  Bij de leenheerlijkheid hoorden ook het recht van put en galg en kon men naast boeten ook tol heffen.  Verder had men nog het recht opvond (het recht om verdwaald of verloren goed of vee dat binnen een bepaalde tijd niet door de eigenaar werd opgevorderd in bezit te nemen), verdoold goed of stragiersgoed(goed dat niet wordt opgeëist en onbeheerd blijft vb na overlijden), bastaardgoed en hetaubanieteitsrecht(het recht om goed van overleden vreemdelingen binnen de heerlijkheid op te eisen), inspectie van straten en waterlopen, gouwgedingen(meestal driejaarlijkse bijeenkomsten van inwoners van een gehucht, waar bepaalde geschillen met betrekking tot het landelijk leven tussen buren beslecht werden) en kerkgeboden.

Vele hoeven met walgracht zijn verdwenen maar de grachten tekenen zich vaak nog als depressies in het landschap af.  Deze archeologische site verdient dan ook wat aandacht.

De natuurlijke weg.

Ideaal voor de natuur is als een beeksysteem ongerept wordt gelaten.  In een natuurlijke beek zoekt het water de weg van de minste weerstand.  In Vlaanderen hebben de beken meestal een gering verval en dus een lage stroomsnelheid.  De beddingen zijn ofwel zandig of kleiig.  Een normaal verschijnsel is dus ook het meanderen van een beek: de buitenbochten worden uitgeschuurd en in de binnenbochten wordt slib afgezet.  Op lange termijn kan een beek zichzelf dus enkele tientallen centimeters verplaatsen.  Dit meanderen heeft het voordeel dat de beek heel wat meer water kan bergen op piekmomenten doordat de afstand die het water moet afleggen groter is, bijgevolg heeft het water meer tijd nodig om tot op bepaalde knelpunten te komen.  In de zomer zal een natuurlijke waterloop meestal niet buiten haar oevers treden, maar ’s winters kan dit bij uitzonderlijk hoge neerslaghoeveelheden wel het geval zijn.  Deze piekdebieten kunnen dan opgevangen worden in de omliggende valleien.  Het is eeuwenlang zo geweest dat de beken de ecologische aders waren in ons landschap.  Via deze overstromingen konden planten en dieren migreren van of naar andere grachten, beken en geïsoleerde poelen.  Zo werd de uitwisseling tussen de populaties van verschillende diersoorten verzekert (de beek was een verbindingsgebied en de gronden in de onmiddellijke omgeving waren natuurverwevingsgebieden).  Dergelijke natuurlijke breed uitwaaierende ondiepe beeksystemen zijn in Vlaanderen bijna nergens meer te vinden, overal werd door de mens ingegrepen, uitgediept, rechtgetrokken of vergraven.

Klassiek beheer versus natuurvriendelijk beekbeheer

Door de historisch gegroeide bebouwing in valleigebieden ziet men overstromingen als een bedreiging (ook nu worden op sommige plaatsen nog verkavelingen goedgekeurd in valleigebieden!!!).  Door het rechttrekken, verbreden en uitdiepen van de waterlopen en het verstevigen van de oevers, probeert men het waterbergend vermogen van de beek te verleggen van de vallei naar de beek zelf (al het water moet dus in de beek blijven, niets mag erbuiten!).  Daarenboven willen ook de landbouwers ‘droge’ gedraineerde weiden tot tegen de bedding van de beek.  Om hiertoe te komen trof men een aantal maatregelen om de doelstellingen van dit klassiek beheer na te streven.
We geven bij wijze van voorbeeld enkele maatregelen van een klassiek beekbeheer zoals men er in Vlaanderen meestal voor opteerde en geven het resultaat of het gevolg ervan op het terrein:

  • Rechttrekken betekent bochten elimineren: gevolg natuurlijk bergend vermogen verkleint!  Elders zullen bijkomende werken moeten gedaan worden.
  • Bomen en andere beplanting die de oevers fixeren moesten hierbij wijken: gevolg bij de eerste hoge waterstanden spoelen de betonelementen op verschillende plaatsen weg en krijgt men te maken met afkalvende oevers tot 3 meter ver en blijvende erosie!
  • De beek wordt een snelweg voor afvloeiend water: gevolg stroomafwaarts nog grotere overstromingsproblemen! Inkokeringen en overwelvingen in grote riolen (zelfs met betonnen vloer) beperken de capaciteit en in het ergste geval stuwt het water terug in de rioleringsbuizen van de huizen.
  • Om de afvoercapaciteit te behouden is men daarenboven verplicht regelmatig onderhoudswerken uit te voeren: ruimen van slib en kruid, maaien van taluds! Steeds zullen hieraan dus kosten verbonden zijn.
  • Het ideaalbeeld van het klassiek beekbeheer is een beek die overal even breed is, met gelijk hellende en met betonelementen ‘versterkte’ oevers, met een vlakke beekbodem en een constante stroomsnelheid: gevolg zelfs bij zuiver water is dit nefast voor het waterleven, het kostenplaatje is enorm groot en het systeem vergt een blijvend, duur en periodiek onderhoud.
  • Bij grote infrastructuurwerken bijvoorbeeld ter hoogte van de RWZI’s (rioolwaterzuiveringsinstallaties), omdat men dan ook het water van andere beken of grachten naar daar afleid moet men op sommige plekken de beek van 2 naar 10 meter verbreden, daarbij moeten er opnieuw bomen sneuvelen.

De milieubewegingen pleiten voor een natuurvriendelijk beekbeheer omdat dit het best is voor de natuur, omdat het minst arbeidsintensief is en omdat het goedkoopst is.  We geven enkele voorbeelden als alternatief met argumentatie:

  • Herstel van meanderende beken, er kan bijvoorbeeld een strook grond onteigend worden langs de uitschurende buitenbochten (zo kan men al vlug 100 jaar overbruggen)
  • Heraanplanten van bomen en struiken langs de oevers om erosie tegen te gaan.
  • Met de miljoenen, kostprijs van de werken kon men gemakkelijk 20 à 30 ha overstroombaar weiland aankopen (eventueel te verpachten als hooiland) en waren verdere onderhoudswerken overbodig of tot een minimum herleid.  Een ander alternatief om overstroming in bebouwde zones tegen te gaan zou kunnen zijn extra berging te voorzien door het verbreden van de sloten haaks op de beek (met een moeraszone).

DE MANDEL EN DE OUDE MANDELBEEK IN DE VLAAMSE VALLEI, EEN LANDSCHAP OM VAN TE HOUDEN !

Een stukje geologie

De traagstromende kronkelende Leie is slechts een stukje van een groter geheel en een momentopname in een lange geologische geschiedenis.  De Leie meandert – net als de zich opeenvolgende riviertjes de Mandel en de Oude Mandelbeek van Wakken tot Grammene, de Vondelbeek in Wontergem, de Zeverenbeek in Zeveren, de Kaandelbeek en de Rekkelingebeek in Deinze en de Oude Kale in Meigem – in dekilometersbrede Vlaamse Vallei op een hoogte van ongeveer 10 meter boven de zeespiegel.  Binnen dit rivierenstelsel was nu eens de Leie de belangrijkste tak, dan weer de tak Oude Mandelbeek-Zeverenbeek.  Deze Vlaamse vallei werd tijdens de Saale-Ijstijd, zo’n 150.000 jaar geleden, tot 75 meter diep uitgeschuurd in de klei van Vlaanderen, die zo een 50 miljoen jaren geleden in een zee afgezet werd.  De flanken van deze diepe vallei duiken op aan ’t Hoge van Aarsele, op de steenweg naar Tielt, en opnieuw aan de Hoogmolen van Kruishoutem, op de steenweg naar Oudenaarde.  Tijdens het Eem-interglaciaal en de daaropvolgende Weichsel-ijstijd werd de diepe vallei terug opgevuld met vooral zandige sedimenten.  Dit sedimentenpakket is tot 25 meter dik en vormt een enorme spons waaruit het drinkwater van de streek gehaald wordt.  Aan de top van het sedimentenpakket heeft zich een typisch landschap van langgerekte kouterruggen en ondiepe dalen ontwikkeld.

In de tweede helft van de Weichsel-ijstijd, zo’n 20.000 jaren geleden, was het erg koud en droog in onze streken.  De vegetatie bestond uit een steppeachtige toendra, een milieu dat kan vergeleken worden met wat nu in het noorden van Siberië gevonden wordt.  Er graasden kudden van rendieren, edelherten, steppebizons, wilde paarden, mammoeten en wolharige neushoorns.  Af en toe waagden jagers uit het zuiden zich in dit barre gebied.  In de korte warme zomer kwam er veel smeltwater vrij.  Een trage meanderende rivier zoals de huidige Leie, kon al dit water niet verwerken.  Er ontstond een breed netwerk van verwilderde, ondiepe waterlopen op een hoogte van ongeveer 15 meter.  Tussen de rivierdalen lagen langgerekte ruggen die nu de kouters vormen.  Een dergelijk kouter loopt parallel met de Leie van Deinze naar Grammene en, onderbroken door de (Oude) Mandel, van Gottem naar Oeselgem.  Ook naast de Vondelbeek en de (Oude) Mandel werden kouterruggen gevormd.

De Oude Mandelbeek: een fossiele bedding van de Leie

Naar het einde van de Weichsel-ijstijd toe, zo’n een 10 à 12.000 jaren geleden, verwarmde het klimaat en bestond de bodem niet meer gans het jaar uit permafrost, daardoor begonnen de kleine voorhistorische takken van dit rivierennetwerk zich in te snijden en mekaars loop af te snijden.  Eén ervan won het van al de andere en werd de belangrijkste: de Leie.  De andere, zoals de aaneengesloten valleien van achtereenvolgens de (Oude) Mandel, de Vondelbeek, de Zeverenbeek, de Kaandelbeek, de Rekkelinge en de Oude Kale, werd een zijtak van de Leie en moesten het met kleinere debieten stellen.  Dit is bijgevolg een fossiele bedding van dit afwateringsnetwerk van het Leiebekken.  Het fossiele erosiedal ligt tussen twee zandruggen, ‘kouters’ die in de prehistorie door windwerking én in hun basisaanleg ook deels door de rivierenwerking zijn ontstaan.

Dit kunnen we nog steeds in het landschap en op kaarten aflezen:

  • De aaneengesloten valleien van de Mandel, Oude Mandelbeek, Vondelbeek en Zeverenbeek zijn gezien de relatief smalle beekjes die er in stromen eigenlijk in verhouding overmatig breed.
  • De sedimenten (of aangespoelde fijne deeltjes klei, leem of zand) bevatten ook restanten van veenvorming en zijn van dezelfde samenstelling als die in de Leievallei.
  • Op de oostelijke valleirand van de Vondelbeek is een stuifduin tot stand gekomen, in de loop der eeuwen ontstaan door opgewaaid zand dat onder invloed van de overheersende westenwinden uit de droogvallende bedding werd opgestoven.  Dit zand (zavel, geoxideerd zand) werd tussen 1950 en 1970 ontgonnen.
  • Het geheel van de valleien van de Oude Mandelbeek, de Vondelbeek en de Zeverenbeek lopen parallel aan de oorspronkelijke Leiebedding, en hebben ook een sterke gelijkvormigheid, wat ook zeer duidelijk te zien is op de kaarten.

Deze argumenten staven allemaal de bewering en maken het erg aannemelijk, dat dit ooit onderdelen waren van de fossiele loop van de Leie.

Ongeveer 10000 jaren geleden begon een wereldwijde klimaatsverandering die men het Holoceen noemt.  In onze streken werd het veel warmer en vochtiger.  De toendra moest wijken voor een dicht bos.  De rivieren voerden nu het ganse jaar door water aan en begonnen traag te meanderen in een moerassige dalbodem.  De (Oude) Mandel, die aanvankelijk in zijn vallei richting Oude Kale stroomde en uitmondde via de Durme (over Mendonk) in de Schelde, kreeg door de veenontwikkeling in de vallei een stroominversie en mondde daardoor bij Grammene rechtstreeks in de Leie uit.

Oude Mandelbeek: een natuurlijk buffersysteem voor wateroverlast

Het eigenaardige aan de huidige loop van de Oude Mandelbeek, vroeger ook Caendelbeek (afgeleid van het Germaanse ‘kalona’ wat schitterend, helder betekend) of Kerssenebeek genoemd, is dat dit een beek is zonder duidelijke oorsprong maar met twee mondingen !  Inderdaad een heel merkwaardige geschiedenis ligt hiervan aan de oorzaak.  Het water wordt aangevoerd door verschillende zijwaterlopen: de Marialoopbeek/Krommendijkbeek vanuit Tielt-Meulebeke-Oostrozebeke (op het grondgebied van Dentergem ook wel Peperlaarbeek genoemd), de Speibeek vanuit Tielt-Aarsele-Dentergem, de Saaisenbeek, Scheldeputbeek en Vennebosbeek vanuit Markegem-Gottem en de Vondelbeek vanuit Wontergem-Grammene.   Tot in de 8ste eeuw vloeide de Mandel die ontspringt in Passendale zoals hierboven vermeldt via Wakken, Markegem, Dentergem, Gottem en Grammene naar de Leie.  Na een gronddeformatie (uitschuren van moerassige gronden) in Wakken baande de rivier zich een andere uitweg naar de Leie in de grenszone van Wakken-Oeselgem-Zulte.  Deze gebeurtenis zorgde ervoor dat de voormalige bedding enkel nog een verbinding werd tussen de twee mondingen.  Het frappante aan de situatie is dat het beekwater twee tegenovergestelde kanten opstroomt. Ter hoogte van de wijk Bulmolen te Markegem vloeit het water oostwaarts richting Gottem (Oost-Vlaanderen) en langs de andere kant westwaarts richting Wakken (West-Vlaanderen). Bij diepe ruimingen durft dit stroompatroon zich nog wel eens wijzigen. Precies door de vlakke ligging van de vallei dient deze ook als buffer bij extreem hoge waterstanden in het Leie-kanaal, dat op dergelijke momenten het wassende water vanuit het Kortrijkse in de Oude Mandelbeekvallei opstuwt.

Info

Locatie: Dentergem

Eigendom: Natuurpunt

Beheer: Natuurpunt De Torenvalk en Natuurpunt Deinze

Iets te melden?
Heb je een vraag of wil je iets melden over de vallei van de Oude Mandel? Neem contact op met:

Hans Vansteenbrugge

hans.vansteenbrugge@detorenvalk.be

Nieuws